Artikelen

Turfwinning & landbouw

Romeinen in de buurt

De Romeinen vestigden zich in het begin van onze jaartelling op strandwallen, want deze strandwallen waren zeer geschikt om te bewonen.  Die vestigingen volgende de lijn Leiden, Voorschoten, Leidschendam, Voorburg, Rijswijk, Wateringen. Er moest een goede verbinding tussen de diverse dorpen en steden komen. Daarom liet de veldheer Corbulo van ca 43 tot 45 n.Chr. een gracht graven van de Rijnmond naar de Maasmond, zeg maar van Leiden naar Naaldwijk. Zo´n gracht was een stuk veiliger dan een boottocht over de zee. De gracht was ca. 30 km lang en bij de aanleg werd handig gebruik gemaakt van bestaande kreken en zijarmen van de Rijn, hij hoefde dus niet volledig met de hand te worden gegraven. De exacte locatie van deze gracht (de voorganger van de Vliet) is niet bekend, maar wel heeft Leidschendam een stukje ervan weer in ere hersteld (wijk de Rietvink). Deze Fossa Corbulonis (gracht van Corbulo) deed ook de enige stad in West-Nederland aan, namelijk Forum Hadriani, het huidige Voorburg. Deze oude stad lag ongeveer tegenover Drievliet. Ongetwijfeld zullen de Romeinen zich wel eens in het veen hebben gewaagd en misschien een stukje ervan hebben ontgonnen. Archeologen hebben dan ook achter Drievliet (huidige PRAXIS-lokatie en rond de Postenkade) resten van Romeinse boerenerven aangetroffen. Zoals gezegd liep de Fossa Corbulonis door tot ongeveer Naaldwijk. Waarschijnlijk volgde hij het traject van de huidige Winston Churchilllaan in Rijswijk. Het Rijn-Schiekanaal (de Vliet tussen Rijswijk en Delft) stamt van later tijd. Deze werd in 1345 gegraven. Uiteindelijk kreeg de Vliet in 1892 zijn huidige bedding. We zullen zien dat de Vliet de levensader is geweest voor het poldergebied Ypenburg.

De vage Middeleeuwen

Men vermoed dat er in het jaar 800 al waterwerken werden aangelegd, maar in zeer primitieve vorm, zoals geulen en sloten. Na een paar honderd jaar, zo rond 1100 werd het wel duidelijk dat het water steeds meer een bedreiging werd voor de bewoners. De heren van het land stimuleerden de mensen om stukken van de veengebieden te gaan ontginnen en gaven daar concessies voor af (de "copen", denk aan Nieuwkoop, Boskoop, etc.). Die eerste ontginningen waren heel eenvoudig. Men groef een kanaaltje in het veen naar de dichtstbijzijnde rivier (de boezem genoemd). Het water liep dan gewoon uit het veen (omdat dit immers hoger lag dan het water) naar de Vliet in ons geval. Hoeveel van deze slootjes er waren is niet duidelijk, maar in ieder geval werden in onze buurt sloten gegraven:

  • van Leidschendam richting Nootdorp;
  • van de Kerkbrug bij Voorburg richting Nootdorp;
  • van Drievliet richting huidige Stadsdeelkantoor;
  • vanaf de Vliet langs de huidige Henricuskade.

Haaks op deze hoofdsloten, de weteringen, groef men nog meer sloten. Vaak hadden deze een vaste onderlinge afstand, maar niet op Ypenburg, zoals oude kaarten laten zien. Er ontstond een zogenaamd Slagenlandschap. Langs de weteringen bouwde men huizen en op het land verbouwde men vooral graan. Door de ontwatering klonk de bodem in totdat akkerbouw niet meer mogelijk was. Vervolgens ging men dan maar over op veeteelt. Als de bodem nog meer zakte kwam er een moment dat het land zo schamel werd dat turfwinning meer inkomsten gaf dan de veeteelt. Men "baggerde" dan de turf en verkocht het als brandstof. Uiteindelijk bleef er niet meer over dan een grote plas met repen land erin (zoals de Reeuwijkse Plassen nu nog laten zien). De verarming van de bodem ging gelijk op met de armoe van de bevolking.

Het gevolg van de ontvening was niet alleen een verarming van de streek. Om al in een vroeg stadium voor een goede ontwatering te zorgen was het nodig om dijken aan te leggen tussen de polders. Dan moest men onderling ook afspreken welk waterpeil men zou aanhouden, zodat de ene polder geen overlast zou krijgen van het water uit de andere polder. Men moest dus een behoorlijk bestuur opzetten dat in tegenstelling tot het feodale bestuur een sterk lokaal karakter had. Dat was een gevolg van de taken die de "ingelanden" onderling hadden afgesproken voor het onderhouden van de sloten en de dijkjes. Men sprak over buurschappen of ambachten, de voorlopers van de dorpen en gemeenten. Dit lokaal gereguleerde bestuur vinden we tot op heden nog terug in de lokale en landelijke politiek (poldermodel). Uiteindelijk was er natuurlijk ook met deze lokale regelingen een toezicht nodig op hoger niveau, al was het maar om de onderlinge conflicten te beslechten. Zo ontstond rond 1120 het eerste waterschap. In 1165 werd in onze omgeving de voorganger van het huidige Rijnland gesticht. De grens tussen Delfland (waar Ypenburg bij hoort) en Rijnland bevindt zich in Leidschendam en is in de weilanden tussen Leidschendam en Zoetermeer nog zichtbaar. Ook de "Landscheidingsweg" ontleent zijn naam aan deze waterscheiding. Toch zou het nog enige tijd duren voordat de polders van Ypenburg de moeite waard waren om de afspraken op schrift te stellen.

De uitvinding van de poldermolen is daarvoor waarschijnlijk heel belangrijk geweest. Pas na de uitvinding van de molen begon men echt over polders te spreken en de polder werd belichaamd door de molen.

Pas vele jaren later aan het eind van de 19de eeuw nam de behoefte aan landbouwgrond toe. In die tijd was Ypenburg volledige ingesteld op landbouw en veehouderij.
De wijk Ypenburg is genoemd naar de boerderij en buitenplaats.

(Bron: Stichting Historisch Ypenburg)