Dat het bos toen nog bestond was niet helemaal vanzelfsprekend. In de Tachtigjarige Oorlog zetten de Hollanders de graaf af en stelden zelf een regering samen. Omdat de graaf zich niet neerlegde bij zijn afzetting begon hij een oorlog tegen de Hollanders die ongeveer tachtig jaar duurde. De graaf was tevens koning van Spanje, dus hij had geld genoeg om lange tijd oorlog te voeren. De Hollandse regering had niet genoeg geld en daarom besloot men de eigendommen van de voormalige graaf te verkopen. Ook het Haagse Bos zou worden verkocht met de bomen. Die zouden worden gekapt en verkocht als bouwmateriaal.
Het bestuur van Den Haag wilde het bos echter behouden en was bereid daar veel geld voor te betalen. Waarom Den Haag dit wilde is niet bekend, want het Haagse Bos was nooit een aantrekkelijk wandelbos geweest omdat alleen de graaf er met zijn hofhouding mocht komen. Vermoedelijk hoopte men in Den Haag dat de nieuwe regering zich weer in Den Haag zou vestigen als het Haagse Bos in stand zou blijven. De nieuwe regering was in het begin van de oorlog Den Haag ontvlucht en had bescherming gezocht binnen de stadsmuren van Delft. Den Haag was geen stad, had geen stadsmuren en was niet veilig om in oorlogstijd te verblijven. De nieuwe regering stond onder leiding van de hoge edele Willem van Oranje. In Den Haag hoopte men vermoedelijk dat als de situatie wat veiliger werd, deze Willem van Oranje zijn regering weer naar Den Haag zou verplaatsen. Op het Haagse Binnenhof was immers veel meer ruimte en bovendien had het Binnenhof met Hofvijver en toen nog aangrenzende Haagse Bos veel meer allure.
Het aanbod van Den Haag geld te betalen voor het behoud van het Haagse Bos werd gehonoreerd. In ruil voor een afkoopsom vaardigde Willem van Oranje in 1576 de bekende Acte van Redemptie uit. Volgens dit besluit moest het Haagse Bos ongeschonden in stand worden gehouden, zolang het gebruik van het bos niet wijzigde. Inderdaad keerde de regering spoedig hierna weer terug naar Den Haag en werd het Haagse Bos opnieuw exclusief jachtgebied van de Oranjes. Niet van Willem van Oranje, want die was in 1584 vermoord, maar van zijn zoon Maurits die hem na enige tijd was opgevolgd. Prins Maurits vestigde zich in Den Haag en was degene die in 1613 de laatste verordening uitvaardigde, die het Haagse Bos in stand moesten houden. Ook werd er opnieuw wild uitgezet, maar of hij veel tijd had om in het Haagse Bos te jagen is overigens de vraag. Als opperbevelhebber van het leger was hij veel van huis.
Maurits’ opvolger, stadhouder Frederik Hendrik was erg rijk. Deze prins liet verschillende paleizen bouwen bij jachtgebieden buiten Den Haag. Hij zal het Haagse Bos niet meer hebben gebruikt voor de jacht. Wel liet hij een Haags buitenhuis bouwen in een moerassig deel van het Haagse Bos. Dit huis kreeg de naam Oranjezaal. Het was het huidige Huis ten Bosch, maar zonder de vleugels. Dit huis bleef in handen van de Oranjes tot het overlijden van Frederiks kleinzoon Willem III. Willem III had geen kinderen en de erfgenaam met de beste papieren was de koning van Pruisen. Die kreeg onder de Oranjezaal en het paleis op het Noordeinde in bezit. Hij moest daarvoor rechtszaken voeren met andere erfgenamen van Willem III, de familie Nassau, een Friese zijtak van de Oranjes. Deze familie kon in 1732 de Haagse paleizen overnemen van de Pruisische koning. Dat kwam goed uit, want in 1747 nam een lid van deze familie, Willem IV, het bestuur van ons land op zich. Hij verhuisde uit Leeuwarden naar Den Haag en liet de Oranjezaal uitbreiden met vleugels. De Oranjezaal kreeg hierna de naam Huis ten Bosch.