Pas in de negentiende eeuw kon het Bezuidenhout met een stoomgemaal beter droog worden gehouden. Toen woonden er in dit gebied nog nauwelijks mensen. De bebouwde kom van Den Haag hield op de hoek van de Herengracht en Prinsesessegracht. Daarna stonden er nog enkele huizen langs de Bezuidenhoutseweg en in het poldergebied stond nog een enkel huis. Na 1850 ging Den Haag groeien tot buiten de stadsgrenzen die al eeuwen op dezelfde plek lagen. Den Haag was een van de snelst groeiende steden van het land en voor alle nieuwkomers moesten steeds meer huizen worden gebouwd. Rond 1850 waren alle lege plekken in de oude stad volgebouwd en breidde men de stad verder uit in de lege polders rondom Den Haag.
De grote vraag was hoe men dat ging doen. Mochten landeigenaren maar naar believen wegen en huizen bouwen of moest de gemeente toezicht houden op de aanleg van straten en de veiligheid en de gezondheid van de huizen? In de negentiende eeuw vond men dat particulieren op eigen grond mochten doen wat zij wilden, zolang het maar geen grote gevaren opleverde. Dus konden particulieren op een gekocht stuk weiland een eigen stadsuitbreiding ontwerpen. Ze tekenden een straat en splitsten de resterende grond in percelen die ze aan aannemers of andere particulieren verkochten voor de bouw van huizen. Andere grondeigenaren ontwierpen hun eigen straten, maar er werd niet nagedacht over hoe die straten verder verlengd moesten worden. Men dacht nog niet na over hoofdverkeersstraten en straten met weinig verkeer om rustig te kunnen wonen. Er waren wel mensen die waarschuwden voor toekomstige verkeersproblemen, maar de regering vond nog dat iedereen op eigen terrein mocht bouwen wat hij wilde. Pas in de twintigste eeuw kreeg de overheid het recht en zelfs de plicht om stadsuitbreiding van tevoren te plannen. Bij een later gebouwde wijk als Mariahoeve werd eerst bedacht waar de hoofdverkeerswegen zouden komen, de trambaan, de winkels en waar de verschillende soorten woningen met hun parkeerplaatsen zouden moeten komen.
Naarmate het Bezuidenhout groeide, bleek de verkeerssituatie van de wijk niet ideaal te zijn. Verschillende straten sloten niet goed op elkaar aan en de smalle 1ste Van den Boschstraat werd een beruchte flessenhals voor het verkeer. Lange tijd was de Bezuidenhoutseweg de enige toegangsweg tot de wijk. Station Staatsspoor (nu Centraal Station) en de spoorlijn sloten de wijk af van de rest van de stad. De verkeersproblemen van de wijk werden in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog nog groter door de aanleg van de rijksweg naar Utrecht. Er kwam toen via de Laan van Nieuw-Oost-Indië nog meer verkeer naar de Bezuidenhoutseweg. Ook het verkeer van de Leidsestraatweg kwam bij de 1e Van den Boschstraat uit op deze zeer drukke weg.